Het straatje Achter het Vuurstaal loopt van de Hinthamerstraat naar de Binnendieze. Onlangs werden bij restauratiewerkzaamheden aan de Binnendieze ook de kademuren ter plekke gerestaureerd. Onder andere is de hoge stenen muur vervangen door een hekwerk. Johan Hendrik van Heurn, de bekende 18-eeuwse Bossche geschiedschrijver, meldt in zijn 'Historie der Stad en Meyerye' bij het jaar 1595 onder meer: „Op den negenden augustus kwam in seker straatje, genaamd Agter het Vuurstaal, in de Hinthamerstraat uitkomende, een wanschepsel ter waereld”. Het had een lichaam waaruit onder meer twee halzen en twee hoofden kwamen. Het schepsel leefde slechts een kwartier. In die korte tijd werd het nog snel door de vroedvrouw gedoopt. Achter het Vuurstaal, een nog bestaand straatje, had haar naam ontleend aan het pand aan de Hinthamerstraat - Het Vuurstaal - waaraan het grensde. Een vuurstaal is een onderdeel van een revolver: een hard stuk metaal waar vonken uit geslagen worden. Kennelijk heeft ooit een wapensmid in dat pand gewoond.
Natuurlijk wist iedereen in de stad binnen de kortste tijd wat er was gebeurd. En men wilde dit 'wanschepsel' wel eens zien. De grote belangstelling voor het kindje werd opgemerkt door enige ondernemende 'borgeren ende ingesetenen der stadt'. En daarom schreven zij een brief aan het stadsbestuur om het dode kind te mogen balsemen en het daarna gedurende drie maanden buiten de stad tentoonstellen voor belangstellenden. De ongehuwde Adriaentje had hiertoe tamelijk snel toestemming gegeven. Maar tot haar verontschuldiging kan gezegd worden dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerde. Bovendien had haar vrijer Hendrick, die als soldaat in Heeswijk lag, haar beloofd te trouwen, maar kwam hij deze belofte niet na. De ondernemers verklaarden dat zij na drie maanden naar 's-Hertogenbosch zouden terugkeren „omme deselve ter gewyder aerden te bestellen soo dat behoirt”.
Het stadsbestuur was het er niet mee eens: het kindje moest zo spoedig mogelijk in de gewijde aarde begraven worden, zoals gebruikelijk was bij stoffelijke overschotten. De groenroede (een gerechtsbode van de stad) bracht het bericht aan de moeder over. Maar men vertrouwde haar niet erg. Men kwam nog enkele keren terugom te kijken of het lijkje nog aanwezig was. Ze kregen gelijk: de volgende dag was het lijkje verdwenen. Adriaentje had haar dode kind voor twee maanden 'uitgeleend', tegen betaling van hondervijftig gulden. Dat verklaarde zij de groenroedes die hierop direct actie ondernamen.
De operatie mislukte. Het lijkje werd achterhaald en naar de Franse kerk gebracht. Dit was de oude Annakapel aan de Sint-Annaplaats. Van hieruit werd op het bevel van het stadsbestuur spoedig begraven.
|